De hoop achter Sanders, de angst achter Trump

Verkiezingsstrijd in de Verenigde Staten

De voorverkiezingen naderen hun treurige ontknoping, met Donald Trump als winnaar in het Republiekeinse kamp, en Hillary Clinton steeds verder op voorsprong bij de Democraten. Het gaat uitdraaien op een verkiezingsstrijd tussen Trump en Clinton, en dat wordt een campagne van de angst.

De voorverkiezingen naderen hun treurige ontknoping, met Donald Trump als winnaar in het Republikeinse kamp, en Hillary Clinton steeds verder op voorsprong bij de Democraten. Het gaat uitdraaien op een verkiezingsstrijd tussen Trump en Clinton, en dat wordt een campagne van de angst.

Hoe anders ziet dat er uit dan in de voorverkiezingen die aan Democratische kant een campagne van de hoop brachten, een hoop op sociale verandering verwoord door Bernie Sanders. De hoop was misplaatst en reëler tegelijk. Ze was misplaatst omdat ze zich richtte precies op een politicus die via de gevestigde kanalen van partijpolitiek, stembusstrijd en bestuurlijke functies in de staat sociale verandering denkt te bereiken. Die kanalen zijn voor dat doel onbruikbaar. De hoop was tegelijk reëel waar ze een beroep deed op de verlangens en inzet van degenen wiens steun hij zocht. De hoop woonde niet in Sanders zelf. De hoop leefde achter Sanders, onder degenen die zich achter hem schaarden omdat ze zichzelf herkenden in Sanders’ standpunten en hoe hij die onder woorden bracht. Die hoop leeft nog, maar is snel aan het vervagen nu Sanders het steeds duidelijker niet haalt. Hij ontslaat al campagnepersoneel. Hij wil nog steeds doorvechten tot en met de Conventie waar de Democraten hun kandidaat aanwijzen. Maar zijn inzet daar is het ‘platform, het ‘partijprogramma’ , een lijstje verlangens waaraan geen kandidaat zich veel gelegen laat liggen. De strijd om de Democratische kandidatuur is zo goed als gestreden, en de kandidaat wordt Clinton.

Maar hoe zat die hoop in elkaar? Waar zaten voor linkse en radicale mensen de pluspunten? Niet zozeer in Bernie Sanders zelf. Dat is een man die, relatief radicaal begonnen als burgerrechtenactivist, een carrière als Onafhankelijk politicus maakte, burgemeester van Burlington, later als senator. Als bestuurder opereerde hij iets links van het midden, maar steeds in samenspraak met ondernemers die snapten dat ál te asociaal beleid niet nodig en niet opportuun was. In de Senaat groeide hij steeds meer naar de Democratische fractie toe, aan wiens overleg hij ook deelnam. Hij was nog slechts Onafhankelijk in naam.

In zijn politieke keuzes bleek zijn loyaliteit aan het Amerikaanse establishment. Binnenlands: hervormingen die de positie van arme mensen iets verbeterden, zonder de macht van grote bedrijven aan te tasten. Internationaal: loyaal aan de imperialistische agenda van de heersende klasse, niet fundamenteel kritisch over Amerikaanse steun aan Israël, voorstander van tenminste sommige oorlogen die Witte Huis en Pentagon lanceerde, zoals de Kosovo-oorlog in 1999. De man was en is geen links-radicaal. De man is amper een sociaaldemocraat. Hij was en is een ‘liberal’ in de Democratische traditie van Roosevelt en Johnson: iemand die staatsingrijpen om arme mensen minder arm te maken accepteert, evenals een rol voor vakbonden als tegenwicht tegen grote ondernemers, maar steeds op basis van acceptatie van de kapitalistische orde en van de internationale machtspositie van de VS.

Toen hij bekendmaakte dat hij de Democratische kandidatuur voor het presidentschap zocht, nam hij deze erfenis als inzet mee. Gaandeweg maakte hij beweging los onder grote groepen mensen. Zijn campagnebijeenkomsten trokken duizenden, soms tienduizenden bezoekers. Geld begon binnen te stromen, in kleine bedragen uit honderdduizenden huishouders, want groot geld van grote bedrijven accepteerde hij niet. De campagne van Sanders bracht de afgelopen maanden iets op gang dat niet verklaard kan worden uit het optreden van de man zelf. Hij kwam te staan voor iets dat mensen al voelden, iets dat Sanders wist te benoemen maar waar hij geenszins de uitvinder of maker van was. Hij benoemde en verwoorde een afkeer van de steeds wijdere kloof tussen een kleine steenrijke top en een overweldigende meerderheid die met stagnerende of dalende inkomens, afbrokkelende voorzieningen en het vooruitzicht van eindeloos meer van deze ellende. Het was zeer verwant aan het gevoel waarmee in 2011 tienduizenden mensen in tal van steden pleinbezettingen en actiekampen, onder de naam Occupy. Het gevoel drukte zich later uit in allerlei stukken sociale strijd, zoals bijvoorbeeld de campagne voor een minimumloon van 15 dollar.

Je zou de Sanders-campagne van de afgelopen maanden kunnen omschrijven als: Occupy gaat naar de stembus. De retoriek is verwant. We herinneren ons de formulering van de 99 procent tegenover de procent aan de top. Bij Sanders zijn die 1 procent doorgaans “de klasse van miljardairs”., zoals in een toespraak aan Georgetown University in november 2015Bernie Sanders, ‘My vision of Democratic socialism in America’ , In These Times, 19 november 2015 waar Sanders zijn programma uiteenzet,. ‘De klasse van miljardairs kan niet alles krijgen. Onze regering behoort ons allemaal toe, en niet slechts aan de één procent.’ Verschil met Occupy is hier wel dat voor Sanders de regering nog altijd ‘onze regering’ is. Voor veel Occupyers was de regering niet van ‘ons’ maar sowieso van hun, van de 1 procent. In die zin is de Sanders-campagne een stap terug, het invoegen van een vooral buitenparlementair radicalisme , terug in de veilig kanalen van stembus en gevestigde politiek. Aan het radicale sentiment dat er aan ten grondslag ligt, doet dat echter niets wezenlijks af.

De campagne van Sanders laat zien hoe ver opeens de grenzen van het gangbare politieke spraakgebruik ten gunste van links waren verschoven. Sanders noemde zich openlijk ‘socialist’. Dat socialisme van hem stelde inhoudelijk weliswaar weinig voor. Als voorbeeld verwees hij graag naar Scandinavische landen, met sociale zekerheid en vakbondsinvloed, met niet al te lage inkomens voor arbeiders, maar zonder onteigening van de kapitalisten of zelfs maar serieuze afname van hun invloed. Het was een vleugje sociaaldemocratie, meer niet, en noch socialisten uit de marxistische traditie, noch anarchisten die zich in het woord ‘anti-autoritair socialisme’ herkennen’, konden zich er in vinden. Toch was dat etiket ‘socialist’ opvallend, en het feit dat het hem niet in de weg stond was dat nog meer.

Tientallen jaren lang kon je je als politicus maar beter geen socialist noemen. Wie zich in 1950 dat etiket opplakte, werd door de FBI in de gaten gehouden. Wie zich in 1970 dat etiket opplakte, werd een graag geziene spreker op campussen waar radicale studenten getalsmatig sterk waren. Wie zich in latere jaren dat etiket opplakte, veroordeelde zich tot 0,7 procent van de stemmen. Behalve als er meer gegadigden voor dat etiket waren: dan werden de 0,7 procent onder die gegadigden verdeeld. ‘Socialisme ‘was een taboe-woord. Progressieve politici noemde zich ‘liberal’, en dat was al op het randje. De Democratische presidentskandidaten Eugene McCarthy in 1968, George McGovern in 1972, Jesse Jackson in 1984 en 1988… geen van allen afficheerden ze zich als socialist, alhoewel hun opvattingen helemaal niet zo ver van die van Sanders afstonden. Ook de Onafhankelijke/ Groene kandidaat Ralph Nader in 20000 gebruikte het S-woord niet voor zichzelf. Sanders wel, en het blijkt niet tegen hem te werken. Dat betekent dat je, vrij opeens, kunt praten over socialisme, en dus over grondige antikapitalistische maatschappijverandering.

Vroeger ging zo ’n discussie veelal als volgt: ‘O, ben je socialist? Rooie! Ga terug naar Rusland!’ ‘Maar, dat bedoel ik helemaal niet!’ Waarop in het gunstigste geval een moeizaam gesprek volgt over wat je dan wel bedoelt, gevolgd door een: ‘Klinkt mooi, maar kan nooit werken, daar zijn we allemaal veel te egoïstisch voor.’ Nu is de kans dat zo ’n discussie heel anders loopt:”Hey, jij bent toch socialist?? Zoals mijnheer Sanders die het minimumloon wil verhogen de de miljardairs belasting wil laten betalen?” “Nou, ik denk dat we nog een flink stuk verder kunnen gaan. We kunnen de miljardairs ook onteigenen en de bedrijven door arbeiders zelf laten besturen…” De ruimte voor radicale socialisten om hun opvattingen voor het voetlicht te brengen, is kennelijk enorm toegenomen. De campagne van Sanders laat dat zien. Die ruimte geldt in beginsel ook voor anarchisten die met het woord ‘antiautoritair socialisme’, socialisme-zonder-staat, als omschrijving van hun opvattingen uit de voeten kunnen.

Hetzelfde geldt voor dat andere begrip dat Sanders gebruikt: ‘politieke revolutie’. In zijn redenering is dat een stevige hervorming van het politieke bestel, waarmee de greep van het grote geld op dat bestel wordt gesloopt. Geen ongebreidelde financiering van campagnes door miljardairs en grote bedrijven, dat is de inzet. Daar is druk vanuit de bevolking voor nodig: om politici die dez e verandering willen van steun te voorzien, om ze bij de les te houden waar ze terugkrabbelen. Van revolutie als barricadestrijd en directe actie is hier geen sprake. Maar dat hij een zo radicaal klinkend woord als ‘revolutie’ gebruikt, is wel opvallend. En net als met het s- woord kunnen radicalen met dat r-woord ook hun voordeel doen: ‘Politieke revolutie om het geld uit de campagnes te halen? Waarom niet de macht van het grote geld helemáál breken? Waarom het politieke bestel zelf niet drastisch ombouwden , of slopen- en- vervangen, door een bestel waarin de mensen samen bevolking rechtstreeks de touwtjes in handen hebben, zonder wat voor bestuur-van-bovenaf dan ook? Waarom niet voorbij die politieke revolutie van Sanders kijken, op zoek naar, ik noem maar wat, een politieke,. sociale, economische en culturele revolutie?’

Er is dus een brede, naar links bewegiende onderstroom onder grote aantallen mensen in de VS merkbaar. Sanders heeft die onderstroom, die verschuiving naar links, niet veroorzaakt. Dat mensen weer over socialisme praten is te danken aan ‘de verschrikkelijke prestatie van van het Amerikaanse en wereldwijde kapitalisme, en natuurlijk niet aan Bernie’, zo stelt Paul Street, een verstandig links-radicaal- socialistisch criticus van het Sanders-verschijnsel, vast in één van zijn vele artikelen over Sanders in CounterpunchPaul Street, ‘Hey Bernie, leave those kids alone’, Counterpunch, 26 mei 2016. Het is de de kapitalistenklasse, dat zich in zijn onbeschaamde en nietsontziende arrogantie niet alleen zichzelf gehaat maakt, maar ook het systeem waarin ze de top vormen, zoveel imagoverlies bezorgt dat woorden om antikapitalistische alternatieven aan te duiden, opeens weer kunnen. Maar het is via de campagne van Sanders dat deze verandering in stemming tastbaar is geworden. Zijn populariteit is daarom niet vreemd., en de populariteit van veel van zijn ideeën bieden aanknopingspunten voor een diepere radicalisering.

Het is dus niet erg nuttig om het hele enthousiasme voor de Sanders-campagne af te doen als misplaatst of onzinnig. Er is écht iets interessants aan de hand. Doen alsof het allemaal nep, is alsof ale kandidaten hetzelfde zijn en louter voor hetzelfde staan, miskent dat. Maar enthousiast zijn voor het opkomen van maatschappijverandering bewustzijn is nadrukkelijk niet hetzelfde als achter de symbolisch aanvoerder van dat bewustzijn aanhollen, stemmen voor hem vergaren, zijn campagne ondersteunen en dergelijke. Of Sanders zijn politieke revolutie en zijn socialisme en zjn bijbehorende programmapunten nu meent of niet – persoonlijk denk ik van wel – een Sanders-als-president kan ze niet waarmaken. Uitvoerende politieke macht, hiërarchisch ingericht en ingebed in de macht van het geld, gaat daar wel voorzorgen, en anders beschikt het systeem nog wel over andere middelen. De nogal kansloze poging om zijn programma via één van de twee grote kapitalistische partijen er door te krijgen versterkt dat nog.

De functie van Sanders’ campagne bestaat er niet uit om veranderingen door te drukken. De functie bestaat eruit om de veranderingsgezinde linkse stemming om te zeten in politiek kapitaal voor één van de twee politieke partijen. Via Sanders gaan veel jonge linkse mensen op de Democraten stemmen. Via Clinton zou dat nooit zijn gelukt, zij roept bij linkse mensen een immense en terechte weerzin op. Maar wat gaan al deze mensen doen als Sanders straks niet meer in de race is? Zullen ze dan alsnog bij gebrek aan beter Clinton kiezen? Het is ongetwijfeld wat het Democratische establishment hoopt. Het valt te vrezen dat Sanders zich loyaal achter haar schaart als de voorverkiezingen voorbij zijn.

Daarmee zal de hoop van veel van zijn aanhangers worden verraden, geheel voorspelbaar overigens, want zo gaat het keer op keer op keer met linksere politici die via de Democraten presidentskandidaat proberen te worden. Wie zich nu vastklinkt aan Sanders en zijn campagne, zal het morgen extra moeilijk hebben om iets van onafhankelijkheid tegenover het democratische partijcircus te herwinnen als Sanders toch gewoon ‘een van hun’ blijkt. Juichend achter Sanders aanlopen, alsof hij de redder van het land gaat worden was, ook al vanwege de afhankelijkheid jegens Grote Leiders, die politieke pathologie die juist in verkiezingstijd zo beklemmend is, sowieso geen goed idee.

De echte betekenis van diens campagne zat niet in diens leiding, maar in diens achterban. Die betekenis komt pas echt tot zijn recht als die achterban ophoudt zich als achterban te gedragen maar voor eigen rekening en verantwoording begint op te treden, als zelfstandige, niet langer in partijpolitiek verstrikte beweging. Dat kan maar beter weer een beweging zijn die straat, woonplaats en werkplek – en niet de stembus en de staatsmacht – als haar strijdtoneel weet te hanteren.

Zo ’n beweging heeft meteen meer dan genoeg te doen, juist ook in dit verkiezingsjaar. Want terwijl bij de democraten Sanders het gaandeweg aflegdt tegen Clinton, daar is bij de Republikeinen Trump vooraan komen te staan. Waar Sanders voor veel mensen hoop symboliseert, daar staat Trump op twee manieren voor angst. Trump mobiliseert een enorme, agressieve aanhang op basis van angst voor verandering op allerlei fronten. In hun masculiniteit bedreigde mannen die juichen bi de vrouwvijandige uithalen van Trump. Witte mensen die angstig worden van elk vertoon van zwart zelfbewustzijn in een land waar witte mensen komende decennia hun getalsmatige meerderheid gaan verliezen. Arbeiders die angstig zijn geworden vanwege het verdwijnen van hun banen richting China, of helemaal zijn weggeautomatiseerd. Angstig geworden Amerikanen die overal in de wereld dreiging zien, van terrorisme, moslims, immigranten, en die denken zich de boze buitenwereld van het lijf te houden door het bouwen van een hek en het gooien van bommen op wie zich buiten het hek waagt te roeren. Het mengsel van racisme, xenofobie en agressief machisme wortelt in angst, doelbewust aangeblazen en opgestookte angst, die door Trump behendig wordt omgezet in politieke macht. Ja, het lijkt op hoe Wilders islamofobie – ook bepaald niet afwezig in de retoriek van Trump – hanteert.

Op zijn beurt boezemt Trump en zijn taal angst in bij linkse mensen in de allerbreedste zin van dat woord. Ook dat zal de campagne van dit najaar tot campagne van de angst maken. Trump exploiteert de angsten van rechts en smeedt er een machtsgreep uit. Clinton zal daartegen de angst voor Trump benutten om mensen die verder van haar weinig moeten hebben, toch achter zich te krijgen, uit angst voor het ‘grotere gevaar’. Ook deze truc is oud. We moeten Carter stemmen want anders krijgen we Reagan. We moeten Dukakis stemmen want anders krijgen we Bush. We moeten Clinton stemmen want anders krijgen we Dole. We moeten Gore en vervolgens Kerry stemmen want anders krijgen we weer Bush. Angst voor de reactionaire Republikein-van-de-dag doet dienst om de reactionaire Democraat-van-de-dag in het zadel te krijgen of te houden. Wint de Democraat, dan doet die ongeveer wat de Republikein ook gedaan zou hebben, maar omhuld met een wat mildere, menslievende retoriek. Het idee dat Democratische presidenten gemiddeld een minder agressief beleid voeren, is een fabeltje. De Vietnamoorlog is geëscaleerd onder Democratische presidenten Kennedy en Johnson, en na een climax in de eerste Nix-n-jaren stapsgewijs afgebouwd dor de republikeinse presidenten Nixon en Ford. De Irak-oorlog werd gelanceerd door Bush, maar het afbouwen was in zijn nadagen in volle gang. En wie stuurt intussen weer extra soldaten naar dat land? Obama.

Angst voor het Republikeinse gevaar is een troef die Clinton zal uitspelen, ook om teleurgestelde Sanders-fans in haar kamp te krijgen. Zo van ‘Ik snap dat je liever Bernie had dat n mij. Maar als je mij nu niet steunt, krijg je straks Trump’. Ordinaire politieke chantage is het. Helaas werkt het keer op keer, ten koste van onafhankelijk radicalisme en serieus verzet tegen racisme, militarisme en van alle vormen van rechtse politiek.

Is Trump werkelijk zo supergevaarlijk? Nee en ja. Hij is in zijn politieke programma maar gradueel erger dan Clinton, wiens fanatieke enthousiasme voor militaire avonturen onmiskenbaar is. Zij was als minister van buitenlandse zaken fan en gangmaker van de bloedige NAVO-oorlog in Libië. Zij had veel dieper in Syrië in willen grijpen dan haar chef Obama verstandig vond. Zij steunde de staatsgreep in Honduras in 2009. Val de progressieve binnenlandse beleidsplannen van Sanders neemt ze nogal wat afstand. Al het geld dat ze via zeer duurbetaalde lezingen krijgt laat ze zich opgewekt aanleunen. Het beleid dat Trump egt na te streven legt méér nadruk op binnenlandse reactionaire sentimenten, maar veel minder op buitenlandse militaire activiteit. Diens ‘hek erom en bommen op de lastposten’ is gevaarlijke retoriek, maar geen serieus beleidsplan. Zelfs Republikeinse neoconservatieven flirten inmiddels met het idee om niet Trump, maar Clinton te steunenJon Queally, ‘Trump as unifier: Are Hillary Clinton and neoconservatives ready to join forces?’, 5 mei. Met haar is het wereldwijde Amerikaanse imperium tenminste in veilige, vertrouwde handen, zo is daar blijkbaar het gevoel

Het gevaar dat Trump oplevert zit niet in zijn beleidsvoornemens, maar in zijn strategie en in zijn achterban. Op zijn campagnebijeenkomsten druipt het van de chauvinistische, soms openlijk racistische agressie. Soms duiken er openlijk witte-supremacisten in zijn achterban op en begaan racistische agressie. Intussen zegt Trump doodleuk dat als aanhangers geweld tegen tegenstanders gebruiken, hij bereid is de a juridische kosten die daaruit voortvloeien te betalen.. Achter de kandidaat manifesteert zich een gewelddadige, fascistoïde dynamiek. Deze embryo’s van fascisme maken de campagne van Trump zo veel enger dan die van Ted Cruz, wiens standpunten overigens op veel punten rechtser waren dan die van Trump. Ook als hij in november verliest, dan zou zijn geactiveerde uiterst-rechtse achterban wel eens een gevaarlijke erfenis van zijn campagne kunnen zijn. Het maakt de noodzaak voor onafhankelijke acties tegen het establishment en tegen rechts in al zijn gedaanten, voor het ontwikkelen van netwerken om dit soort acties op touw te zetten, extra urgent. Iedere loyaliteit aan één van de vleugels van het Amerikaanse s establishment is daarbij een gevaarlijk sta-in-de-weg.