Geen celstraf, maar wat dan wel?

Op zoek naar alternatieven voor gevangenis en strafrecht

Een maatschappij van vrijheid, van solidariteit op basis van gelijkwaardigheid, verdraagt geen strafrecht. Zo’n maatschappij zou onmiddellijk haar vrijheid kwijtraken als ze wetten zou tolereren, plus instellingen om naleving van die wetten af te dwingen. Geen strafrecht bestaat immers zonder autoriteit van degene die straft jegens degene die gestraft wordt.

Een maatschappij van vrijheid, van solidariteit op basis van gelijkwaardigheid, verdraagt geen strafrecht. Zo’n maatschappij zou onmiddellijk haar vrijheid kwijtraken als ze wetten zou tolereren, plus instellingen om naleving van die wetten af te dwingen. Geen strafrecht bestaat immers zonder autoriteit van degene die straft jegens degene die gestraft wordt.

Precies vanwege die autoriteit zijn er dus politieagenten die mensen naar rechtbanken slepen, officieren van justitie die zulke mensen aanklagen, rechters die ze veroordelen en gevangenissen om ze in op te sluiten. Wie consequent opkomt voor vrijheid, voor individuele en collectieve zelfbepaling, zal opleggende autoriteit afwijzen. Zij die dat doen wijzen daarom – als ze een beetje consistent zijn in hun opvattingen – politie, strafrechtspleging en gevangenissen principieel van de hand als verwerpelijke en antisociale dwangmiddelen die de vrijheid bedreigen.

Zo’n verwerping van gevangenis en rechtbanken typeerde al klassieke anarchisten in de negentiende eeuw. De anarchist Peter Kropotkin schreef er uitvoerig over. Peter Kropotkin, Prisons and their moral effect on prisoners (1886), via robertgraham.wordpress.com Hij bracht naar voren dat gevangenissen degenen die er in opgesloten zaten, niet afhielden van antisociaal gedrag: integendeel, veel van de gevangenen worden na hun vrijlating opnieuw in de cel gegooid, vaak wegens zwaardere misdaden. ‘Als het eerst kleine diefstal was, dan keert hij nu terug voor een gedurfde inbraak; als hij de eerste keer zat voor één of andere daad van geweld, dan zal hij vaak terugkeren als moordenaar.’

Intussen sloopt de gevangenis het initiatief van degene die opgesloten is, diens vermogen om zelfstandig te leven gaat kapot. Na vrijlating is er weinig perspectief: wie wil een voormalige veroordeelde crimineel aan werk helpen? Slechts bij vroegere bekenden van eerdere illegale activiteiten kan de ex-gevangene terecht, met voorspelbare gevolgen. Als middel om mensen van het ‘criminele pad’, zoals de gevestigde maatschappij dat definieert, af te brengen, zijn gevangenissen ongeschikt. Als middel om de wil te breken, de persoonlijkheid te verminken en te vernederen, zijn gevangenissen echter uitermate geschikt. Precies daarom zijn gevangenissen zulke verwerpelijke instituten.

‘Het is het instituut dat ze maakt wat ze zijn: kleinzielige, gemene vervolgers’

Wederom Kropotkin: ‘Gedurende heel zijn leven in gevangenschap wordt de gevangene onderworpen aan een behandeling die de grootste minachting voor zijn vrijheid laat zien. Een gevangene wordt niet het loutere respect voor een levend wezen toegekend. Hij is een ding, een nummer, en hij wordt een genummerd ding.’ De gevangenis doet, zoals elk autoritair instituut, nog iets. Naast het beschadigen van de opgesloten persoon, raakt ook de bewaker beschadigd. ‘Je kunt een individu niet enige autoriteit geven zonder dat individu te corrumperen. Hij zal die autoriteit misbruiken. Hij zal minder scrupules hebben en zijn autoriteit zelfs meer voelen als zijn sfeer van handelen beperkt is. Gedwongen om in enig vijandelijk kamp te leven kunnen de bewakers geen modellen van goedheid worden. Tegenover het verbond van gevangenen staat het verbond van de gevangenbewaarders. Het is het instituut dat ze maakt wat ze zijn: kleinzielige, gemene vervolgers.’

De gevangenis maakt gevangenen dus bepaald niet beter. Maar de gevangenis maakt degenen die er als bewakers werken, wel slechter. Slechts afschaffing van het hele gevangeniswezen, en wat er aan vast zit – het hele stelsel van strafrecht, politie en rechtbanken – komt als anarchistische oplossing in aanmerking. Varianten van deze radicale opstelling kenmerken het anarchisme, al kom je een enkele keer een anarchist tegen die kans ziet toch een soort gevangenisstelsel voor bijzonder gevaarlijke antisociale personen te bedenken. Volgens mij botst zo’n redenering echter met de kernwaarden van het anarchisme zelf. Een principieel ‘nee’ tegen het complete gevangeniswezen is consistenter en beter. Een anarchist is op dit punt maar beter abolitionist.

Verwerping van strafrecht en gevangenis werpt natuurlijk wel een lastige vraag op: geen straf voor ‘criminelen’, maar wat dan wel? Hoe gaat een maatschappij van vrije en als gelijkwaardig samenwerkende mensen om met antisociaal gedrag waar leden van die maatschappij zeer zware schade van kunnen ondervinden? Hoe gaat zo’n samenleving om met personen die andere mensen treiteren, aanvallen, verwonden, doden? Hoe gaan zulke samenlevingen om met geweld en onderlinge conflicten, als er geen ogenschijnlijke neutrale scheidsrechter boven de maatschappij staat die zulk geweld bestraft en zulke conflicten met dwang beslecht?

Over een toekomstige anarchistische samenleving kunnen we weinig zeggen. Maar er zijn talloze maatschappijen geweest in tijden toen er nog geen staat was, geen rechtbank en geen gevangenis. Sommige van die maatschappijen hebben tot kort geleden bestaan of bestaan zelfs nog, geheel of gedeeltelijk buiten de greep van staten. Dit soort maatschappijen kenden wel degelijk conflicten. In dit soort maatschappijen kwam het wel degelijk voor dat de ene mens de andere doodde, en daarmee de veiligheid en onderlinge vertrouwensbanden in gevaar bracht. Voor dat soort situaties hadden zulke maatschappijen wel degelijk oplossingen ontwikkeld. Preventie door opvoeding is een hele belangrijke. Bemiddeling en het maken van openbaar excuus een andere.

Peter Gelderloos geeft daarvan in zijn Anarchy worksPeter Gelderloos, Anarchy Works (2010), op theanarchistlibrary.orginteressante voorbeelden. Zo bespreekt hij de bewoners van ‘Rotuma, een eiland in de Pacific, ten noorden van Fiji. Volgens antropoloog Alan Howard zijn leden van deze sedentaire maatschappij gesocialiseerd om niet gewelddadig te zijn. Culturele normen bevorderen respectvol en vriendelijk gedrag jegens kinderen. Lijfstraffen zijn extreem zeldzaam, en bijna nooit bedoeld om het kind dat zich niet gedraagt echt pijn te doen. In plaats daarvan hanteren volwassenen van Rotuma schaamte in plaats van straf, een strategie die kinderen grootbrengt met een groot gevoel van sociale verantwoordelijkheid. Volwassenen zullen vooral een schaamtegevoel bijbrengen bij kinderen die zich als bullebakken gedragen, en in hun eigen onderlinge conflicten doen volwassenen erg hun best om anderen niet boos te maken. Vanuit Howards perspectief als buitenstaander vanuit het meer autoritaire Westen, wordt kinderen “een verbluffende mate van autonomie” gegeven, en het principe van persoonlijke autonomie strekt zich uit in de hele maatschappij: “Niet alleen oefenen individuen autonomie uit binnen hun huishoudens en gemeenschappen, maar dorpen zijn ook autonoom ten opzichte van elkaar, en districten zijn in essentie autonome eenheden.”’

Hier zijn het vooral opvoeding en culturele normen die gewelddadig en antisociaal gedrag – opgevat ‘niet als het schenden van de code of het overtreden van de wet, maar als iets dat schade veroorzaakt en de sociale banden kwetst’ – tegengaan. Als zoiets toch gebeurt dan volgt geen straf maar bemiddeling, gevolgd door excuus. ‘Het meest gebruikte mechanisme om conflicten op te lossen is het maken van excuus in het openbaar. Aan het publieke excuus wordt grote waarde toegekend, afhankelijk van de ernst van de overtreding kan ze tevens gepaard gaan met rituele vredesgiften. Passend excuus maken is eerbaar, terwijl weigeren om excuus te maken geldt als oneervol. Leden handhaven hun publieke aanzien en status in de groep door rekenschap af te leggen, gevoelig te zijn voor de mening van de groep, en conflicten op te lossen.’ Gelderloos voert cijfermateriaal aan om te laten zien dat de aanpak werkt: ‘Het is waarschijnlijk geen toeval dat het aandeel moorden op het lage peil van 2,02 per 100.000 inwoners per jaar staat, drie keer lager dan in de VS’.

Afwezigheid van straf is nog niet hetzelfde als afwezigheid van onvrijheid

Het is zaak dit soort voorbeelden – Gelderloos geeft er meer – met enige voorzichtigheid te hanteren. Gelderloos geeft voor de Rotuma één bron, de genoemde antropoloog Howard. Dat is wat mager; verschillende waarnemers kunnen een heel uiteenlopende indruk krijgen. Verder kan achter die procedures van schaamte en openbare schuldbelijdenis een aanzienlijke mate van sociale druk, van subtiel afgedwongen conformisme zelfs, schuilgaan. George Woodcock, auteur van een belangwekkende geschiedschrijving van het anarchisme, waarschuwde al eens: ‘De anarchisten accepteren veel te onkritisch het idee van een actieve publieke opinie als een makkelijke uitweg uit het probleem van hoe om te gaan met antisociaal gedrag. Weinigen van hen hebben voldoende nagedacht over het gevaar van een morele tirannie die een fysieke tirannie vervangt…’George Woodcock, Anarchism: a history of libertarian ideas and movements (Harmondsworth, 1962/ 1975), 79 Dat is een relevante waarschuwing, zij het wel erg zwaar aangezet: afkeuring van buurtgenoten is echt nog wel iets anders dan eenzame opsluiting. Maar inderdaad. Afwezigheid van straf is nog niet hetzelfde als afwezigheid van onvrijheid.

Toch zijn voorbeelden zoals Gelderloos die geeft belangwekkend, juist voor degenen die het strafrecht terecht verafschuwen, maar niet met de mond vol tanden willen staan als zich de vraag voordoet naar het omgaan met antisociaal, gewelddadig gedrag in een vrije en staatloze maatschappij.