De Anarchistische Internationale valt uiteen

Twee vormen van anarchosyndicalisme?

Vanaf 2014 hebben zich in de Anarchistische Internationale IWA-AIT ontwikkelingen voorgedaan die zijn uitgelopen op een splitsing. Kameraden die zich bezig houden met discussies over anarchistische vakbondsactie en daarover willen corresponderen, hebben nu te maken met twee organisaties. Hoe dit allemaal gekomen is, zal hieronder worden uiteengezet.

Vanaf 2014 hebben zich in de Anarchistische Internationale IWA-AIT ontwikkelingen voorgedaan die zijn uitgelopen op een splitsing. Kameraden die zich bezig houden met discussies over anarchistische vakbondsactie en daarover willen corresponderen, hebben nu te maken met twee organisaties. Hoe dit allemaal gekomen is, zal hieronder worden uiteengezet.

De oorspronkelijke anarchosyndicalistische internationale

De Anarchistische Internationale van 1922 is opgericht als voortzetting van twee historische bewegingen. Zij heeft zich genoemd naar de Eerste Internationale, die tijdens de conferentie in Den Haag is uiteengevallen nadat Marx en de zijnen de daar afwezige Bakoenin uit de Internationale hadden gewerkt. De anarchisten hebben toen in St. Imier een begin gemaakt met een eigen internationale van arbeiders die zich verzetten tegen de dictaten van Marx’ centrale comité. De Internationale van 1922 beschouwt zich als de opvolger van die eerste vormers van een internationale zonder staatspolitiek en dictatuur van bovenaf.

NAS: De IJmuider vissersch staken

Tegelijkertijd ziet deze Internationale zich als de voortzetter van het revolutionaire syndicalisme van vakbonden die geloofden dat de arbeiders uit eigen kracht met hun verenigde massa’s de staat en het kapitalisme omver zouden werpen en vanuit hun eigen organisatie een nieuwe maatschappij konden opbouwen. Voorbeelden van vóór de Eerste Wereldoorlog zijn hiervan de Franse CGT en het Nederlandse NAS, die het werk van de arbeiders beschouwden als een alternatief van het parlementaire systeem en de directe democratie in de ondernemingen zelf nastreefden in de vorm van arbeidersraden. Deze zouden de kapitalistische directies vervangen en in overleg met hun achterban en met elkaar de economie bepalen die nu niet meer door het kapitalisme zou worden gecorrumpeerd. Het internationale anarchistische congres in Amsterdam van 1907 werd in belangrijke mate door de syndicalistische beweging overheerst.

Maar na de Eerste Wereldoorlog bleef in Europa alleen in Spanje een revolutionaire vakbond over die men als anarchistisch kon beschouwen. In Frankrijk en Nederland viel de leiding van de CGT en het NAS in handen van de Communistische Internationale Komintern, die vanuit de centralistisch geregeerde Sovjet-Unie werd aangestuurd. In Italië hadden zich tijdens de wereldoorlog ‘nationaal-syndicalistische’ bewegingen gevormd, die revolutie wilden bereiken via een oorlog langs nationalistische weg, waarbij de eigen staat de weg zou wijzen naar een sociale maatschappij. Dat zou uiteindelijk uitlopen op het fascisme van Mussolini, dat elke andere bovengrondse vakbeweging uitschakelde. De belangrijkste voormannen van de anarchistische klassenstrijd, die voortkwamen uit de syndicalistische beweging en de in Rusland door Lenin opzij gezette arbeidersraden vormden daarom in 1922 de International Workers’ Association/Association Internationale des Travailleurs –  in Nederland afgekort als IAA, de Internationale Arbeidersassociatie – met dezelfde naam dus als de Internationale van weleer.

De organisatie stelde zich ten doel het revolutionaire syndicalisme tegen de staat in stand te houden door de anarchie te beschermen tegen aanvallen van de Komintern en het fascisme van Mussolini. Vanuit Nederland sloot zich in 1923 het Nationaal Syndicalistisch Vakverbond daarbij aan, waarvan de belangrijkste voormannen Albert de Jong en Arthur Lehning waren. De belangrijkste syndicalistische vakbond die zijn revolutionaire idealen in stand wist te houden en zelfs even te verwezenlijken is natuurlijk de Spaanse CNT geweest. Daarnaast is in Zweden de SAC opgericht die is uitgegroeid tot een van de belangrijke vakbonden aldaar, en die zich ook tijdens de Tweede Wereldoorlog wist te handhaven.

Naar andere tijden?

Na de Tweede Wereldoorlog zijn in Italië de USI en in Duitsland de Freie Arbeiter Union opgekomen. In Nederland is het NSV niet voortgezet: In Buiten de Orde 2018#1 is al uiteengezet hoe Albert de Jong de voorkeur gaf aan een massale revolutionaire Eenheidsvakbeweging en aansluiting bij de OVB boven een afzonderlijke anarchistische bond, die volgens hem te klein zou zijn om een vuist te maken. In Frankrijk besloten de anarchosyndicalisten van de pas opgerichte federatie in meerderheid geen steun te verlenen aan een Franse CNT, maar door te gaan met – oppositioneel – werk in bestaande vakbonden als CGT of Force Ouvrière. In de VS is de IWW als revolutionaire syndicalistische vereniging blijven voortbestaan zonder dat er onderscheid is gemaakt tussen anarchisten en andere leden. De Spaanse CNT is na de dood van Franco heropgericht, maar meteen uiteengevallen: de leiding in ballingschap had al onoverkomelijke conflicten, onder meer nadat De Santillán het aan de macht komen van sociaaldemocratische regeringen en de vakbonden in Scandinavië vlak na de oorlog als een werkelijke sociale revolutie had begroet.

Dat geeft meteen al aan welke meningsverschillen er zijn ontstaan na de ontwikkeling van de sociaaldemocratische verzorgingsstaat, de bedrijfsmedezeggenschap mét bazen en andere tijdelijke vormen van sociale vooruitgang. De CNT is na 1975 uiteengevallen op de vraag of anarchistische arbeiders mogen meedoen aan verkiezingen in ondernemingsraden of nog radicalere vormen van bedrijfsmedezeggenschap. De CGT, die daarop ‘ja’ zegt is nu de ‘reformistische’ stroming, de CNT, die deze vorm van parlementje spelen in de ondernemingen afwees en zelforganisatie en directe actie daartegenover stelde, de meer radicale en revolutionaire organisatie. Ook andere grote anarchosyndicalistische bonden werken soms mee aan de verzorgingsmaatschappij. De Italiaanse USI heeft een goed werkende werklozenverzekering, en de Zweedse SAC participeert zelfs in een door de regering voorgeschreven landelijke werkloosheidskas. De FAU, die in bepaalde kleine sectoren een meerderheid van stemmen heeft, worstelt met de Duitse staat die haar het stakingsrecht ontzegt, omdat ze niet ‘erkend’ is of via centrale organen onderhandelt. Uiteindelijk heeft de bond na het voeren van administratiefrechtelijke processen gelijk gekregen. Dit zijn allemaal vormen van communicatie met de staat of zijn bureaucratie waarmee ook anarchosyndicalistische bonden te maken krijgen, willen ze effectief voor de belangen van hun leden of de arbeiders in hun dagelijkse situatie opkomen.

Het conflict

De vraag is nu welke samenwerkingsverbanden met het bestaande kapitalistische systeem en met de staat kunnen worden gedoogd bij vakbonden van federale opbouw in een autonome en antiautoritaire organisatie die uiteindelijk de staat zal vervangen. Zijn deze verbanden nodig om het isolement en de marginaliteit tegen te gaan of is marginaliteit geen bezwaar, omdat uiteindelijk de massa’s zich toch van de staat zullen afwenden – maar hebben we dan een adequate verdediging tegen repressie, waarvoor ook de massa’s nodig zijn? En kunnen we onze economische organisatie van onderop niet beter uitbreiden dan wel onze visie daarop meer bekendheid geven als we door succes meer invloed hebben? Hierover bestaat het verschil van mening dat uiteindelijk tot de splitsing in de IWA-AIT heeft geleid.

De USI werd aangesproken op haar deelname aan brede landelijke vakbondscongressen

Aanleiding is de uitzetting van de SAC door de IWA-AIT wegens participatie in de door de Zweedse regering georganiseerde werkloosheidsverzekering. De gesalarieerde functionarissen vormden immers een bureaucratie van vrijgestelden, terwijl vrijgestelden niet in een anarchosyndicalistische bond thuishoorden. Andere leden van de IWA mochten geen contacten mogen onderhouden met de SAC. In 2014 werd de FAU uitgewezen, omdat zij haar contacten met deze zusterbond openlijk in stand hield. Tegelijkertijd werd de USI aangesproken op het feit dat zij deelnam aan brede landelijke vakbondscongressen in Italië. Dit was voor de CNT reden om in 2015 een oproep te doen aan de vakbonden SAC, FAU en ISU om samen een nieuwe internationale op te zetten, waarin iets andere reglementen zouden worden aangenomen dan bij de IWA-AIT. De belangrijkste reden was de besluitvorming binnen de IWA, die volgens het vertrouwde federalistische beginsel is georganiseerd: elke aangesloten landelijke vakbond heeft één stem ongeacht de omvang van het ledenaantal. De grote bonden, met name de CNT, hadden liever dat besluiten zouden worden genomen volgens een proportioneel stemrecht waardoor zij meer kans kregen om zelf een visie te verspreiden. Dat was met name belangrijk toen het secretariaat van de IWA een statutenverandering voorstelde waarbij het secretariaat meer bevoegdheden kreeg en sommige bonden daarin een neiging tot centralisme zagen.

De splitsing

De kaarten kwamen op tafel te liggen, toen tijdens de pinksterdagen van 2017, 9 en 10 juni, de FAU zich voorbereidde op de oprichtingsvergadering van een nieuwe ‘rood-zwarte’ internationale in Parma, die in 2018 eveneens op Pinksteren, 19 en 20 mei, zou plaatsvinden. Het was toen al duidelijk dat de grote bonden hun gemeenschappelijk standpunt gingen formuleren in de vorm van uitvoerige statuten, waarin de strijd tegen de staat en de bureaucratie voorop stonden, evenals de economische organisatie van onderop. Maar zij benadrukten ook de verschillen met de oude Internationale. Op 19 en 20 mei werd de nieuwe Internationale Arbeidersconfederatie, de International Confederation of Labour (ICL) opgericht. Met deze naam benadrukte men dat de aangesloten leden zelf een constitutie zouden opstellen langs basisdemocratische weg, waarin elke organisatie zelf zou formuleren hoe zij het anarchisme verwezenlijkt wilde zien. Het internationalisme wordt niet vanuit een internationaal orgaan, maar vanuit het lokale revolutionaire initiatief geschapen.

De ICL zou bovendien niet alleen verklaarde anarchistische bonden, maar ook andere revolutionaire syndicalisten aannemen, waarbij werd gedacht aan de IWW. Het probleem hierbij was wel dat de IWW zelf al een internationale was. Daarbij bleef toch de vraag bestaan hoe men er zeker van kon zijn dat een revolutionaire syndicalistische beweging ook libertair kan zijn. Hierop is nog geen antwoord gevonden, maar het is duidelijk dat met revolutionaire syndicalisten geen blanquisten of marxistische leninisten worden bedoeld met een centrale bureaucratie.

Er kunnen meer secties van de ICL in één land bestaan, wat een gevolg kan zijn van de organisaties die er in de klassenstrijd zijn ontstaan. Zo zou er dus naast de FAU een Duitse sector van de IWW kunnen bestaan. Ook zijn er bonden waarvan één sector meer staten kan omvatten. Voor aansluiting bij de ICL is een minimumaantal van 75 individuele leden nodig. Kleinere organisaties kunnen zich als ‘vrienden’ aansluiten, maar hebben geen stemrecht.

De verschillen tussen IWA-AIT en ICL zitten voornamelijk in de tactiek en de accenten

Keuzes maken?

In hun anarchistische idealen verschillen de beide internationales IWA-AIT en ICL niet van elkaar en het is te hopen dat deze idealen van solidariteit en wederkerige hulp uiteindelijk weer tot samenwerking zullen leiden. De verschillen zitten voornamelijk in de tactiek en de accenten. Garanties tot behoud van de anarchie leiden vaak tot beginselvastheid en dan is de vraag in hoeverre wederzijds vertrouwen volstaat of controle noodzakelijk lijkt. De IWA-AIT verwijt de ICL ‘reformisme’, omdat zij stelt dat enkele aangesloten leden zich ter wille van invloed en uitbreiding van de beweging verbintenissen zijn aangegaan met organen van het kapitalistische systeem en de vrijheid van directe actie in gevaar kunnen brengen. De ICL verwijt de IWA-AIT ‘dogmatisme’, waarbij zij stelt dat die de controle op beginselen in toenemende mate centraliseert en dat daarmee vrijheid van zelfstandig handelen van onderop wordt tegengegaan. Het zijn discussies die in de geschiedenis van anarchistische bewegingen als organisatie voortdurend aan de orde zijn. Sommige kameraden stellen op hun beurt deze kwesties aan de kaak als ‘versteningsverschijnselen’, dus vormen van veroudering die de werkelijke ‘spontane’ anarchistische beweging als zodanig in de weg zouden staan. Maar daarmee is het dilemma niet zomaar opgelost, want de verschijnselen doen zich in elke autonome organisatie voor. Dit kan alleen maar worden tegengegaan door op te roepen tot solidariteit tussen beide organisaties en het bewustzijn dat de gemeenschappelijke strijd tegen staat en kapitaal en de middelen om zich tegen hun macht en autoriteit te keren sterker zijn als de samenwerking in stand blijft.

door Jan Bervoets en Menno Noyons