‘De onderdrukking van kinderen is de eerste en meest fundamentele vorm van onderdrukking. Ze is de gietvorm van alle andere onderdrukkingsvormen.’ – Christiane Rochefort, Les enfants d’abord.
Ter herinnering…
De school – als een door de overheid gecontroleerde instelling die elkeen verplicht om zich volgens en naar gemeenschappelijke leerdoelen te vormen – is een vrij revolutionair gegeven. Voorheen, en vandaag nog op een zeldzame plek, leerde de overgrote meerderheid van de ‘kinderen’ de nodige levensvaardigheden en kennis door actief deel te nemen aan de wereld van de ‘volwassenen’.
De verplichte school is er niet gekomen zonder slag of stoot; in heel Europa hebben honderdduizenden jongeren zich gemobiliseerd tegen hun inlijving en of hun weg verdergezet, voorbij de schoolpoort. Laat ons verder ook niet vergeten dat de korte geschiedenis van de geschoolde maatschappij nogal wat zwarte, gitzwarte pagina’s bevat!
Of het nu de ouder is die een tik uitdeelt omdat het niet goed is je jongere broer of zus te slaan, of de opvoeder die hunkerend naar zijn kop koffie en zijn sigaret de les spelt over het gevaar van verslavingen, of de leraar die met tien minuutjes vertraging het verzuim noteert, of de goede burger die zich op Facebook beklaagt over het aantal uren dat jongeren achter het scherm zitten. De opvoedingssituatie berust op een dubbele moraal. Luister naar wat ik zeg, kijk niet naar wat ik doe! De opvoeding eist van jongeren dat ze ziende blind zijn, dat ze hun gevoelens loochenen, hun handen thuishouden, zwijgen als het potje stinkt en hun persoonlijke smaak inslikken; daar kom je als mens onmogelijk ongehavend uit.
Het boek…
Leven zonder school is onomwonden anti-pedagogisch! Het boek behandelt twee, elkaar aanvullende thema’s: de opvoeding en de scholing. De opvoeding, elke vorm van opvoeding (ook de democratische, de open en de vrije of antiautoritaire opvoeding), berust op een diepe afwijzing en een groot wantrouwen ten aanzien van kinderen. Opvoeden – het vormen van een kind naar een uitwendige norm, een idee of een concept – veronderstelt de facto dat we het kind afwijzen in wat het hier en nu is en waarin het verschilt van die norm: onontwikkeld, ongemanierd, hulpeloos, onaf, onvolwassen, (alleen) in wording, onverantwoordelijk. Elke opvoedingsdaad veronderstelt bovendien ook een diep wantrouwen over het vermogen van het kind zich zonder deze daad, vanuit zichzelf, spontaan te ontwikkelen en zinvol te verhouden tot zijn of haar omgeving.
De school als specifiek opvoedingsinstituut deelt deze twee basistrekken. Ondanks alle hervormingen blijft de klemtoon van de school liggen op wat deze unieke mens niet is of niet kan en wijst ze ons dus af in wat we wél kunnen en zijn. Dat is ook helemaal logisch: het is de roeping van de school iets uit ons te maken dat we niet zijn.
En als het even kan niet zomaar iets, maar bijvoorbeeld een mens (humaniora bete kent letterlijk ‘meer mens worden’), een modelburger, een gedweeë arbeidskracht of een kritische consument.
In ons boek vertrekken we – Johan Van Eeckhout en ikzelf – vanuit de vaststelling dat we nooit meer leren dan in de voorschoolse periode. Wat zijn de eigenschappen van dat leren? Door welke brandstof wordt het aangedreven? Als we aandachtig kijken, zien we dat we veel kunnen leren van het leren van het jonge ‘kind’: het volgt de eigen interesse, kijkt met een onbevangen blik, experimenteert, onderzoekt, (be)vraagt… Wat een schril contrast met de omgeving en het leren achter de schoolpoort. Daar doet ‘mijn’ interesse er niet meer toe en moet ik voortdurend warmlopen voor wat de leerkracht belangrijk vindt… tot het volgende lesuur begint. Al snel leer je dat je het zélf niet kan, dat jouw interesse er niet toe doet, dat jij er niet toe doet.
Die les van gehoorzaamheid en wantrouwen ten aanzien van het eigen leervermogen leert de school ons vlekkeloos. Wie de onstaansgeschiedenis van de school bestudeert, kijkt daar alvast niet van op: van meet af aan was ze erop gericht grote groepen mensen te disciplineren en te laten warmlopen voor de belangen van oorlogszuchtige staatslieden en inhalige industriëlen. Met haar hedendaagse uitbreiding in ontwikkelingslanden en de medicalisering van de ‘kinderen’ in onze contreien wordt haar greep alsmaar meer totalitair.
Maar er zijn ook redenen voor een hoopvolle stemming: steeds meer ouders stellen zich vragen bij de huidige opvoedingsmanie. Zij proberen op allerlei manieren hun ‘kinderen’ te ondersteunen in hun spontane ontwikkeling, erop vertrouwend dat onderwijzende handelingen die altijd verstoren. Dat experiment vraagt van hen dat ze ook zélf opnieuw als lerende in het leven gaan staan en heersende opvattingen over ‘kinderen’ in de praktijk bevragen. Ontscholing is een fundamenteel onderdeel van die paradigmawissel. Wanneer het leren door de schoolpoorten heenbreekt en opnieuw een fundamenteel onderdeel wordt van ons leven en samenleven, ontstaat er een onvermoede rijkdom.
De mooiste liederen moeten nog gezongen worden…
Voor de bevrijding van ons leren en het (jonge) leven.
Auteur: Freddy Bonnu
Meer info
Het boek Leven zonder school – een pleidooi om het leren te ontscholen van Johan Van Eeckhout en Freddy Bonnu (SWP, Amsterdam 2018) is verkrijgbaar bij het Fort van Sjakoo en Rosa.
Zie ook: levenzonderschool.be.
Enkele getuigenissen…
Vergeet de partituur! De meest waardevolle bijdrage aan het debat over zin en onzin van de school zijn zonder enige twijfel de getuigenissen van niet-geschoolden zelf. Ze leven in deze geschoolde wereld, maar zijn ontsnapt aan de verstikkende greep van de school. De school is voor hen geen worsteling! Zelfs als ze zelf beslissen om zich in te schrijven voor een cursus of een hogere opleiding, doen ze dat enkel in functie van hun interesse, hun belang, hun weg. De ontscholing is een worsteling – een dankbare uitdaging! – voor de geschoolde.
De getuigenissen zijn puur; ze ontsnappen aan elke vorm van externe beoordeling en verbetering en zijn opgesteld wars van alle mogelijke eindtermen of leerdoelen.
Hoe ik leer
‘(…) Ik ben blij dat ik niet naar school hoef omdat ik dan mijn tijd veel vrijer kan invullen; ik kan elk moment van de dag met elektronica bezig zijn en ik moet nooit stoppen omdat er een bel gaat. Soms ben ik ’s avonds laat nog aan een project bezig terwijl de buurmeisjes al lang in hun bed liggen omdat ze de volgende dag naar school moeten. Op school zou ik niet eens met elektronica bezig kunnen zijn. Ik denk dat je iedereen de kans moet geven om bezig te zijn met datgene waarin hij zin heeft. Soms kunnen ouders hun twijfels hebben bij bepaalde voorwerpen die kinderen willen hebben, dan moeten ze kinderen maar de mogelijkheid geven om zelf te sparen en om zelf over voldoende geld te beschikken om keuzes te kunnen maken. Ik kan volop met elektronica bezig zijn omdat ik degelijk materiaal heb en omdat ik er fatsoenlijk mee omga. Dankzij de soldeerbout (wordt heel heet zodat je tin kunt smelten) kan ik makkelijker componenten recupereren voor nieuwe projecten. Solderen doe ik in alle rust, op mijn eigen plekje en zonder de controle van mijn ouders. Om te kunnen solderen moet je je kunnen concentreren. Door het maken van mijn projecten heb ik wat geleerd over houtbewerking, boren, timmeren en afmetingen nemen. Daarnaast weet ik al wel wat over elektronica.
Nadat mijn vader enkele mislukte pogingen had ondernomen om op mijn vele vragen over elektriciteit te antwoorden en om mij zelf te helpen, is hij voor mij op zoek gegaan naar boeken over elektronica. De meeste boeken vond ik niet geschikt (te specialistisch of te eenvoudig en te belerend). Toen we een goed boek gevonden hadden, is mijn vader daaruit gaan voorlezen. Door dat voorlezen vonden we geen goed ritme. Ook hebben volwassenen de neiging om te veel te willen uitleggen, om het over te nemen. Dat laatste merk ik nog regelmatig als ik één van mijn projecten laat zien aan een bezoeker; ze weten het steeds beter. Anderen hebben dan weer veel moeite om mij – gezien mijn leeftijd – ernstig te nemen.
Ik gaf op en liet het boek liggen. Een tijdje later ben ik er zelf in begonnen. Het motto van de auteur van het boek is ‘Burn things out, mess things up – that’s how you learn’ en dat heb ik dan ook gedaan. Make: electronics van Charles Platt is echt een goed boek om elektronica te leren. Ik heb vaak het leven van mijn componenten op het spel gezet, maar om het voor mezelf veilig te houden heb ik mij wel altijd aan de veiligheidsvoorschriften gehouden. Ik vind het heel fijn om met elektronica bezig te zijn en om mijn eigen projecten te ontwerpen, maar leren is niet altijd leuk. Soms moest ik doorbijten en verder lezen, ook als ik het niet zo leuk vond, om mijn projecten te kunnen verbeteren. Heb ik trouwens al gezegd dat het boek in het Engels geschreven is? Ik heb dus ook Engels geleerd door gewoon (Engelse) boeken te lezen die ik absoluut wilde lezen. (…)
Ik wil blijven doen wat ik graag doe. Zo leer ik.’ – Nicola, 10 jaar.
Als ik wil, kan ik alles leren
‘Ik leer enorm snel wanneer ik óf geïnteresseerd ben in een onderwerp of een vaardigheid, óf wanneer ik dat onderwerp of die vaardigheid onder de knie moet krijgen om iets anders te kunnen realiseren of een doel te bereiken. Als ik niet gemotiveerd ben om iets te leren of als het geen noodzakelijke vaardigheid is om een gewenst doel te bereiken, leer ik heel traag en haal ik er veel minder plezier uit.
(…)
Ik ben heel dankbaar dat ik de gelegenheid gekregen heb om mezelf te onderwijzen en dat ik de tijd had om mijn interesses op een diepe en betekenisvolle manier te verkennen. Ik was ook veel minder sterk beïnvloed door mijn leeftijdsgenoten en daardoor kon ik mezelf zijn en moest ik me niet aanpassen aan de norm onder druk van vrienden. Ontscholing heeft er ook voor gezorgd dat ik een veel betere relatie had met mijn onmiddellijke familie dan veel van mijn vrienden die klassiek geschoold werden. En natuurlijk nam ik mijn eigen leerproces in handen en werd me niet gezegd wat ik wanneer zou moeten leren.
Misschien was de belangrijkste ontscholingsles nog wel dat ik in staat ben om alles te leren als ik me erop toeleg.’ – Ben Riley, 20 jaar.
De dag behoorde ons toe
‘(…) Elke dag had een open einde; op die manier ben ik opgegroeid en dat vond ik normaal. Ik schilderde urenlang, gewoon omdat ik het leuk vond. Ik schreef verhalen die boeken werden. Ik las en las en las – de bibliotheek was mijn speeltuin. Mijn broers en ik vonden spelletjes zonder einde uit, bouwden forten in het bos, speelden met vrienden van alle leeftijden en hingen rond in bijna verlaten musea terwijl de rest van de wereld aan het werk was of op school zat. We hadden het gevoel dat de ochtenden ons toebehoorden; dat de dag exclusief voor ons gereserveerd was. Ik voelde medelijden voor de kinderen die op de bus stonden te wachten in de grijze winterkou. Ik beeldde me hen in terwijl ze aan hun kleine bureautjes zaten, een zoveelste test aflegden, wachtend om vrijgelaten te worden. Het leek erg op opsluiting. Het leek me zo’n treurig verlies van kindertijd. Ik was opgelucht en heel erg blij om niet te zijn zoals zij.
Vandaag, als volwassene, moet ik opletten om deze dingen niet te zeggen, omdat ze in sociaal opzicht ongepast zijn. Omdat bijna iedereen naar school geweest is en van plan is om zonder al te veel bevraging zijn of haar eigen kinderen naar school te sturen. Ik moet opletten om de rest van de wereld niet voor de borst te stoten. En met het opgroeien ben ik ook minder radicaal geworden. Ik heb me bij mijn geschoolde leeftijdsgenoten vervoegd, ben op een gelijkaardige manier gaan presteren en we leggen samen een min of meer herkenbare weg af.
(…)
Nadat ik het ongelooflijke geluk gehad heb van een vrije kindertijd, vraag ik me af of ik in staat ben mijn eigen kinderen naar school te sturen, wetende dat hen onvermijdelijk enkele of veel van de dingen te wachten staan die mijn vrienden als ‘normaal’ beschrijven. Ontelbare keren beschreven zij me het volgende: de enorme invloed van leeftijdsgenoten die het onvermijdelijke gevolg is van de omgang met mensen die precies even oud zijn, de perspectiefverenging die het onvermijdelijke gevolg is van de gedwongen focus op een beperkt aantal afgescheiden ‘vakken’ en de druk om goede punten te behalen, punten die absoluut niet in verhouding staan tot werkelijke verdiensten of verantwoordelijkheden. Integendeel, punten worden gedurende jaren opgeteld om vervolgens als opstapje te dienen naar het volgende niveau van conventionele scholing, dat uiteindelijk de toegang verleent tot volwassen werk.
School beschreven door bekenden die eraan deelnamen, klinkt als een raar, plaatsvervangend universum dat als een soort institutionele babysitter functioneert. Kinderen worden erin onderverdeeld in leeftijdsgebonden kuddes. De toegang tot kennis van mensen die ouder zijn dan hen wordt ze ontzegd, net zoals de ervaring van het zorgen voor jongere kinderen, wat zoveel vertrouwen en medeleven stimuleert. Ondertussen worden ze gedwongen om ongezond lang stil te zitten en te ‘leren’ van eender welke leerkracht die aangewezen werd om dit specifieke vak te onderwijzen op dat specifieke ogenblik. Natuurlijk, de kinderen leren. Maar wat leren ze nog, naast de vakinhouden? Leren ze dat belezenheid saai is en opgelegd wordt? Leren ze van hun leeftijdsgenoten dat hun uiterlijk en hun ‘coole’ en ongevoelige houding eigenlijk het enige is dat telt? Leren ze dat er onvoldoende tijd is om eigen passies en interesses te ontwikkelen en na te streven? Leren ze te ontdekken wat er buiten de grenzen van het schoolcurriculum ligt? Leren ze, ten slotte, dat het hen geen voordeel brengt die passies zelfs maar te hebben? Dat goede punten halen, je leeftijdsgenoten gunstig stemmen en gehoorzaam overgaan naar het volgende niveau het enige is dat ze echt vooruit helpt?
Ik vraag me soms af of dit alles er niet toe bijdraagt dat zoveel mensen in mijn samenleving zich zo verward, ongelukkig, doelloos, onverbonden en uitgeput voelen. Misschien niet.
Mijn man, die zelf naar school ging, zegt me dat ik me de school soms erger inbeeld dan ze is. Ik heb enkele vrienden die me zeggen dat ze graag naar school gingen, hun leerkrachten bewonderden en genoten van de vriendschappen die ze in die dagelijkse contacten onderhielden. Telkens als ik die verhalen hoor, ben ik opgelucht. Misschien valt de school nog wel mee! Misschien is de samenleving waarin ik mijn kinderen ter wereld bracht niet zo vreemd en op zijn kop. Misschien ben ik gewoon raar. Zou dat uiteindelijk niet een stuk eenvoudiger zijn? Ik zou mijn kinderen naar de dichtstbijzijnde school kunnen sturen en op een gemakkelijke manier mijn verantwoordelijkheid kunnen ontlopen. Ik zou doen wat hoort, volgens mijn buren. Het lijkt heel eenvoudig. Het is verleidelijk.
Mijn moeder zei dat ze graag bij ons was. Ze hield ervan ons te kennen zoals je alleen die mensen kunt kennen met wie je de meeste tijd doorbrengt. Op driejarige leeftijd gaan de kinderen in mijn buurt vijf dagen per week naar school, vanaf 8.30 uur of 9 uur ’s ochtends tot ongeveer 3 uur in de namiddag. Op sommige dagen zou ik ook graag zoveel tijd voor mezelf willen hebben, zonder mijn peuter. Maar wanneer ik bedenk dat ik die tijd met haar zou missen, haar niet zou zien opgroeien, de verhalen niet zou kennen die haar dag vormgeven… houd ik twijfelend halt. Ik voel me niet gerustgesteld door de wijsheid van de mensen rondom mij, die elkaar voorhouden dat het normaal is je kind te missen, maar dat je er het beste mee voor hebt. Ik neem dat niet zomaar aan. Ik kan het niet. Want als ik doodeerlijk ben, weet ik diep vanbinnen dat het niet waar is. Er is zoveel meer. Ik had het geluk het mee te maken.’ – Kate F., 30 jaar.